Download details |
In 2 Kon 17: 24-41 lees je over het ontstaan van het volk van de Samaritanen. Er was een grote verhuizing in het Syrische Rijk. De 10 stammen van Israël waren weggevoerd en er kwamen volken van andere steden er bij wonen. De Samaritanen waren nakomelingen van niet-Joden, die naast de Heere ook hun eigen goden dienden. De Joden wilden niet dat deze Joden met de tempel zouden meehelpen bouwen. De Samaritanen bouwden toen hun eigen tempel bij de Gerizim. De Joden hebben ong 150 jaar voor het jaar 0 deze tempel verwoest. Er is altijd een bittere haat tussen de Samaritanen en de Joden. Daarom ging men ook niet door Samaria als je naar Galilea reisde. Ze waren dan onrein.
Het was dus typisch dat de Heere Jezus hier in Joh. 4 met een Samaritaanse sprak. En bovendien was dit een vrouw. Een vrouw was een tweederangs burger en daar sprak je niet zomaar mee op straat en al zeker niet over geestelijke dingen. Deze Samaritaanse vrouw was een overspelige. Dat werd in de Oudheid ook niet goedgekeurd, zeker niet voor een getrouwde vrouw.
De vrouw kwam op het zesde uur op het heetst van de dag water putten. Dat was ongewoon. De vrouwen gingen altijd samen 's ochtends en 's avonds. De Heere Jezus was ook vermoeid toen Hij zat bij de bron. De vrouw stond, dus de vrouw kon op Hem neerkijken, zo klein wilde Hij Zich maken.
Voor de discipelen was het geen leuke opdracht die de Heere gaf om brood te gaan kopen in een Samaritaanse stad. Het was al erg dat ze door Samaria moesten. Als je de Heere wilt volgen, kom je soms op plekken waar je misschien helemaal niet naar toe wilt. Het is goed om de Heere gewoon te gehoorzamen, omdat Hij het vraagt. Vaak begint het dienen van de Heere met kleine dingen waarin je getrouw kan zijn. Dan kan de Heere je steeds meer geven.
De Heere vraagt: 'Geef Mij te drinken.' Eigenlijk heb Ik jou nodig, zegt Hij. Iemand die niet gelooft, doet veel moeite om water uit de put te halen. De Heere zegt dat als je in Mij gelooft, de Heilige Geest in je zal komen wonen, via het Woord en dat springt tot in het eeuwige leven.
Dan confronteert de Heere de vrouw met haar zondige leven. Het is goed dat je zondebesef hebt als je naar de Heere komt. De vrouw kende waarschijnlijk 2 soorten mensen: mensen die haar kenden en afschuwden en mensen die haar niet kenden en vriendelijk waren. De Heere kende haar en was vriendelijk! De Heere Jezus kent ons helemaal en Hij houdt van ons.
Ze noemt Hem dan een profeet. Vaak vragen we veel dingen voor onszelf aan de Heere, maar het is goed om Hem ook te danken voor wie Hij is. Dat komt uit je eigen hart. God zoekt aanbidders. Deze vrouw reageert op wat de Heere zegt in tegenstelling tot Nicodemus die rechtvaardig was in eigen ogen. Zo kan de Heere veel meer aan haar openbaren.
In vers 26 zegt de Heere: Ik ben. Net zoals tegen Mozes: Ik ben die Ik ben. De Heere wilde sterven voor de zonden die deze vrouw gedaan heeft, net zoals Hij dat voor onze zonden heeft gedaan. Dat geeft reden tot onze dank voor Hem.